Job 1

1Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad. 2En hem werden zeven zonen en drie dochteren geboren. 3Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten.
 vee Zie van het Hebreeuwse woord mikneh, Gen 4:20 .
,
 schapen, Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen schapen, maar ook geiten, dat is allerlei klein vee, voornamelijk als het tegen grote beesten gesteld wordt. Zie Gen 12:16 , en Lev 1:2 .
,
 dienstvolk Of, dienstwerk, landbouwerij.
,
  die van het oosten Of, lieden van het oosten. Hebreeuws, kinderen van oosten; dat is, die ten aanzien van Judea oostwaarts woonden. Vergelijk Gen 29:1 ; Jdg 6:3 , en zie de aantekening.
4En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden hun drie zusteren, om met hen te eten en te drinken.
 zijn dag; Te weten, zijner beurt om zijn maaltijd te geven; want hiervan ging zekere orde onder hen om. En misschien kwam de orde op elkeen, ten dage zijner geboorte. Want Job — dezen zijnen dag; Job 3:1 .
,
 zonden henen, Te weten, boden, die de zusters ter maaltijd zouden noden. Alzo in vs.5.
5Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde naar hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen.
 heiligde Dat is, verzorgde en belastte dat zij zich heiligen zouden, opdat zij bekwaam zouden zijn tot het aanstaande offer. Alzo Exo 19:10 . Deze heiliging bestond wel voornamelijk in de verzaking van alle geestelijke onreinheid der zonden, maar ook in de onderhouding van zekere lichamelijke ceremoniën, als tekenen der inwendige heiligmaking, welke in die tijden onder de vromen plaats had. Vergelijk Gen 35:2 [waar is het woord reinigen ] en de aantekening daarop.
,
 zeide Te weten, bij zichzelven, dat is, hij dacht; zie Gen 20:11 .
,
 gezondigd, Te weten, door onmatige vrolijkheid, lichtvaardig wezen, verkwisting van Gods gaven, vergeting van de armen en andere zonden van vleselijke onbedachtzaamheid.
,
 gezegend Dat is, niet gezegend, geheiligd, of geëerd, gelijk het betaamde, maar de geboden des Heeren in hun vreugde en overvloed klein geacht en als in den wind geslagen. Zo is het woord zegenen, hetwelk anders betekent prijzen en loven, hier genomen voor het tegendeel, vloeken, misprijzen, versmaden. Want het betekent hier de zonden voor welke Job offerande deed. Alzo wordt dit woord ook gebruikt onder, vs.11, en Job 2:9 . Zie ook 1Ki 21:10 , en de aantekening daarop.
,
 die dagen Te weten, als zijne kinderen hun maaltijden hadden gehouden.
6Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den Heere te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
 kinderen Gods Hebreeuws, zonen; dat is, de engelen Gods, gelijk onder, Job 38:7 ; niet omdat zij van nature zonen of kinderen Gods zijn, gelijk de Eeniggeborene van den Vader, maar omdat zij deze waardigheid hebben uit de gave der schepping, zijnde gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, om zijn aangezicht geduriglijk te aanschouwen, hem en zijn gemeente te dienen en eeuwiglijk met hem te leven.
,
 kwamen, Dit wordt gezegd bij gelijkenis van wereldse prinsen, die om rekenschap te eisen van hun dienaren over hetgeen zij hun belast hebben, dezen voor zich ontbieden. Vergelijk 1Ki 22:19 , en de aantekening.
,
 satan Dat is, wederpartijder. Zie 1Ch 21:1 . Zo wordt de boze geest genoemd, omdat hij uit onverzoenlijke vijandschap de gelovigen haat, die verklagende voor God, Rev 12:10 , en als een briesende leeuw rondom hen lopende, en zoekende wien hij zou mogen verslinden; 1Pe 5:8 .
7Toen zeide de Heere tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den Heere, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
 om te trekken Des duivels werk is alles te doorlopen en te doorsnuffelen, om degenen, die op hun hoede niet zijn, te grijpen, en die nog enigszins wacht houden te kwellen en te bespringen.
8En de Heere zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.
 Hebt gij ook Hebreeuws, hebt gij uw hart gelegd, of gesteld; dat is, hebt gij achtgegeven, of opmerking genomen? Dezelfde manier van spreken is te vinden 2Sa 18:3 , en onder, Job 2:3 , en Job 7:17 , en Job 23:6 .
,
 Want niemand Of, dat niemand zijns gelijke is op de aarde, enz.
9Toen antwoordde de satan den Heere, en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest? 10Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in den lande.
 een betuining Dat is, beschermt en bevrijdt Gij hem niet van alle kwaad door uw overaltegenwoordige voorzienigheid en almogende kracht?
,
 gezegend, Zie van dit woord zegenen Gen 12:2 .
,
 in menigte Zie Gen 30:30 . Het Hebreeuwse woord is ook elders gebruikt van zeer grote vermenigvuldiging, gelijk Gen 28:14 , en Gen 30:43 ; Exo 1:12 .
11Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen?
 tast aan Te weten, om dat te beschadigen en hem alzo te plagen. Zie Gen 26:11 .
,
 aangezicht Dat is, stoutelijk zonder schroom en schaamte.
,
 zegenen? Zie boven, vs.5.
,
 * In het eedzweren der Hebreën wordt gemeenlijk de straf, die men zich onderwerpt zo men valselijk zweert, verzwegen, gelijk hier. Zie Gen 14:23 .
12En de Heere zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des Heeren.
 in uw hand; Dat is, in uw macht, onder uw geweld. Zie Gen 16:6 .
,
 aan hem Dat is, aan zijn persoon. Versta, zijn lichaam en ziel.
13Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten, en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene. 14Dat een bode tot Job kwam, en zeide: De runderen waren ploegende, en de ezelinnen weidende aan hun zijden.
 aan hun zijden Dat is, nevens deze runderen. Hebreeuws, aan hun handen. Zie het woord hand voor zijde gebruikt 2Ch 21:16 , enz. Anders, op hun plaatsen; dat is, waar zij plachten te weiden. Dit woord is somtijds voor plaatsen genomen gelijk Num 2:17 ; Jer 6:3 .
15Doch de Sabeërs deden een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.
  Sabeërs Hebreeuws, Scheba; dat is het heir der Sabeërs. Dezen waren de nakomelingen van Scheba, den zoon van Joksan, den zoon van Abraham uit Ketura, Gen 25:1-3 . Zij woonden in woest Arabië. Zie van hen Eze 27:23 . Deze Scheba is te onderscheiden van een anderen van dezen naam, welke was de zoon van Raema, de zoon van Cus, den zoon van Cham, den zoon van Noach, Gen 10:7 , wiens nakomelingen het Morenland bewoonden. Zie de aantekening op Gen 10:7 en op vs.28.
,
 deden Hebreeuws, Scheba viel.
,
  scherpte Hebreeuws, mond. Alzo in het volgende.
16Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.
 Het vuur Gods Dit is, een groot, geweldig en verschrikkelijk vuur. Vergelijk de aantekening Gen 13:10 , of dat God van den hemel gezonden heeft, zo zij meenden.
,
 schapen Zie boven, vs.3.
17Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: De Chaldeen stelden drie hopen, en vielen op de kemelen aan, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.
 hopen, Hebreeuws, hoofden; maar het Hebreeuwse woord betekent somtijds een schare of bende, of hoop volks, gelijk hier; Jdg 7:16 ; 1Sa 11:11 .
18Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren aten, en dronken wijn, in het huis van hun broeder, den eerstgeborene;
 nog sprak, Het Hebreeuwse woord is aldus genomen Pro 8:26 , en Jon 4:2 .
19En zie, een grote wind kwam van over de woestijn, en stiet aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.
 stiet Hebreeuws eigenlijk, raakte; dat is, trof.
,
 jongelingen, De zonen van Job. Zie Gen 22:5 .
20Toen stond Job op, en scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neder;
 scheurde Zie Gen 37:29 .
,
 mantel, Dit is een opperkleed geweest, hetwelk de voornaamsten onder het volk droegen.
,
 schoor zijn hoofd, Dat is, liet zijn hoofd scheren. Alzo Gen 41:14 ; 2Sa 14:26 , en zie Gen 40:22 . Het scheren nu was een teken van droefenis en rouw; Lev 21:5 ; Jer 41:5 , en Jer 48:37 ; Mic 1:16 . Anders heeft men zich ook laten scheren als men zijn lichaam reinigen wilde; hetwelk, naardien het tegen den tijd van vreugde placht te geschieden, zo is het ook een teken geweest van verkwikking en blijdschap, Gen 41:14 , en het nalaten daarvan een teken van ontsteltenis en droefheid; 2Sa 19:24 .
,
 boog zich neder; Het Hebreeuwse woord betekent zich nederbuigen, òf voor God om Hem godsdienstige eer te bewijzen; van welke betekenis, zie Gen 24:26 , òf voor de mensen om hun burgerlijke eer aan te doen; van welke betekenis, zie Gen 18:2 . De eerste heeft hier plaats, gelijk af te nemen is uit de volgende woorden, in welke hij God dankt voor al wat Hij hem toegezonden had.
21En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen, en naakt zal ik daarhenen wederkeren. De Heere heeft gegeven, en de Heere heeft genomen; de Naam des Heeren zij geloofd!
 daarhenen Dit zeide hij, zo het schijnt, wijzende op de aarde, naar welke hij zich neergebogen had.
,
 de HEERE heeft genomen; Hoe de kwade werken des Satans en der boze mensen, den goeden God toegeschreven worden, zie Gen 45:5 , en 1Ki 12:15 .
,
 geloofd Hebreeuws, gezegend. Zie Gen 14:20 , en de aantekening.
22In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe.
 zondigde Noch met woord, noch met daad.
,
 schreef Of, eigende toe. Hebreeuws, gaf.
,
  ongerijmds Hebreeuws, onsmakelijk; dat is ongerijmds, onredelijks, te weten, hetwelk zou mogen strijden tegen Gods natuur en eigenschappen en tegen de eer zijns naams.
Copyright information for DutSVVA